God's Kingdom Ministries
Serious Bible Study

GKM

Donate

Hoofdstuk 2: Horen Zonder Afgoden

In een gesprek met christenen hoort men vaak zeggen, “God sprak tegen me en zei dit en dat.” Anderen zeggen, “God leidde me om dit te doen.” Zulke mensen hebben gewoonlijk niemand nodig om hen er van te overtuigen dat God vandaag de dag nog tot mensen spreekt. Echter, veel mensen zetten – door hun vruchten – het idee van het verstaan van Gods stem in een kwaad daglicht. Vanwege deze dingen waarschuwen denominaties en voorgangers hun volgelingen tegen het proberen te verstaan van Gods stem. Ze zeggen dat dit gemakkelijk kan leiden tot misleiding. Meestal bedoelen ze dat als mensen de Heilige Geest toestaan om tot hen te spreken dit hen mogelijk in conflict zal brengen met de dogma’s van de Kerk.

Op een bepaalde manier is deze waarschuwing terecht. Er worden inderdaad veel mensen misleid in hun pogingen om Gods stem te verstaan. Er zijn er altijd die geloven dat God hen zei dat ze hun buurman moesten vermoorden of overspel moesten plegen. Deze mensen zijn wetteloos in hun hart en dus komt het woord dat ze ‘horen’ niet van de Geest der Waarheid. Maar het verstaan van Gods stem leidt niet tot misleiding. Misleiding komt voort uit de afgoderij in het hart. Dit is waarom de Israëlieten die uit Egypte kwamen al snel een gouden kalf opzetten. Alleen omdat ze gerechtvaardigd waren door het bloed van het lam op Pasen betekende dit niet dat ze afgerekend hadden met de afgoderij in hun hart. Hetzelfde geldt voor christenen vandaag de dag.

Pasen houdt in dat we gered zijn door het bloed van het Lam van God; Pinksteren gaat over onze mogelijkheid en gewilligheid om Zijn stem te verstaan. Die stem roept ons de berg op in het alles verterende vuur. Het is een roep om te sterven. En de meeste mensen vandaag, net zoals ten tijde van Israël, vluchten voor deze gewisse dood omdat ze hun sterfelijke levens en hun vlees in het leven willen behouden. We lezen in Hebreeën 3:15,

15 Wanneer er gezegd wordt ‘Horen jullie vandaag zijn stem, wees dan niet koppig, als tijdens de opstand.’

Met andere woorden, wees niet als Israël in de wildernis die van verre stond en weigerden om tot God te naderen in het alles verterende vuur om Zijn stem te horen en Zijn wet op hun harten geschreven te krijgen. Ze bleven liever vleselijk, de afgoden in hun hart in stand houdend. Ze hielden liever vast aan hun eigen wil, hun eigen ideeën, hun eigen manieren – wat afgoderij is.

Een afgod wordt gevormd als we God naar ons eigen beeld voorstellen; dat wil zeggen, als we in onze gedachten een beeld van God creëren volgens onze eigen vleselijke ideeën. Het is belangrijk dat we ons eigen idee van Gods woord niet verwarren met Zijn echte Woord, anders lopen we het risico een beeld te aanbidden waarvan we hebben aangenomen dat het de echte God is.

Een van de onderliggende gedachten van Pinksteren is om God alleen voor te stellen als een alles verterend vuur, los van elk beeld of persoonlijke idee van God, want Mozes zegt: “U hoorde een stem spreken, maar een gedaante zag u niet; er was alleen die stem” (Deut. 4:12). Het verterende vuur dat God in ons aansteekt door Pinksteren zal ons vlees verteren en zal beginnen ons te transformeren in het beeld en de gelijkenis van God Zelf. Hiermee wil God Zich in ons openbaren, of Zichzelf uitdrukken door ons heen. Dit proces wordt beëindigd door het Loofhuttenfeest, als gezegd kan worden van het Lichaam van Christus als met het Hoofd, “Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Johannes 14:9).

DINGEN VRAGEN AAN GOD MET EEN VOORINGENOMEN MENING

Eén van de meest duidelijke stukken uit de Bijbel die gaan over de afgoden van het hart staat in Ezechiël. God openbaarde over dit specifieke probleem het meest aan deze profeet, beginnend in hoofdstuk 4 waar hij gezegd werd 390 dagen op zijn linkerzij te liggen en nog eens 40 dagen op zijn rechter, waarbij hij voedsel moest eten dat gekookt was met (of op) uitwerpselen. De uitwerpselen in Ezechiël stellen de tradities van mensen voor die de priesters het volk te eten gaven na het eten van het ware brood van het Woord. De priesters verwerkten het met ‘het vlees’ en gaven het volk de resten – de uitwerpselen (zie ons boekje ‘The Laws of Wormwood and Dung’).

In de dagen van Ezechiël waren er mensen die naar hem toekwamen om een profetisch woord, maar ze hadden daar zelf al hun ideeën over en kwamen met een vooringenomen mening. Ze kwamen niet naar de profeet om echt een woord van God te horen, maar meer om bevestiging te krijgen van hun eigen geloof en ideeën. Ze waren niet van plan om het woord van Ezechiël op te volgen als dat woord hun idee van de waarheid zou tegenspreken. De geschiedenis is opgeschreven in Ezechiël 14.

1 Een aantal van de oudsten van Israël kwam bij me, en toen ze tegenover mij hadden plaatsgenomen 2 richtte de HEER zich tot mij: 3 ‘Mensenkind, deze mannen koesteren hun afgoden en hebben niets anders voor ogen dan de zonde die hen ten val brengt. Moet ik me dan door hen laten raadplegen? 4 Zeg tegen hen: “Dit zegt God, de HEER: Elke Israëliet die bij een profeet komt en intussen zijn afgoden koestert en niets anders voor ogen heeft dan de zonde die hem ten val brengt, zal ik het antwoord geven dat hij met zijn afgoderij verdient. 5 Ik zal het volk van Israël laten voelen dat het zich met al zijn afgoderij van mij heeft afgewend.” 6 Zeg daarom tegen het volk van Israël: “Dit zegt God, de HEER: Kom terug bij mij, keer je afgoden de rug toe en houd op met je gruwelijk gedrag!

Dit was eigenlijk een uitspraak van het Hemelse Hooggerechtshof. De goddelijke wet behandelde niet specifiek het geval of God zou moeten antwoorden in een zaak waarin mensen dingen aan God vragen met een vooringenomen idee. In deze uitspraak zegt God “Ik zal het antwoord geven.” Echter, het woord zou simpelweg hun incorrecte idee bevestigen, “Ik zal het volk van Israël laten voelen.” Het gevolg hiervan is beschreven in de volgende verzen:

7die zal ik, de HEER, zelf antwoorden. 8 Ik zal me tegen hem keren en hem tot een afschrikwekkend voorbeeld maken, ik zal hem uit mijn volk verwijderen, en jullie zullen beseffen dat ik de HEER ben. 9 Als de profeet zich tot een antwoord laat verleiden zal dat zijn omdat ik, de HEER, hem daartoe heb verleid. Ik zal hem straffen en hem vernietigen; hij zal geen deel meer uitmaken van mijn volk Israël. 10 De profeet is even schuldig als wie hem raadpleegt; beiden zullen hun straf niet ontlopen.

De tradities van mensen zouden zeggen dat dit onmogelijk is, want ‘God kan niet liegen’. Maar de tradities van mensen zijn geen uitspraken van het Hooggerechtshof van God. Trad ities zijn slechts regels van mensen gebaseerd op hun kennis en onvolledige idee van God. Deze tradities van mensen maken het Woord van God krachteloos (Markus 7:13).

Als Mozes en de profeten Gods wet in meer detail moesten weten, of de echte interpretatie of toepassing ervan, gingen ze naar Zijn Hooggerechtshof zonder vooringenomen ideeën over wat Hij zou gaan zeggen. Maar wanneer religieuze leiders hun eigen meningen of ideeën hebben, zijn ze meestal meer geïnteresseerd in het bewijzen van wat ‘waar’ is (naar hun mening natuurlijk) dan in het toegeven dat ze het echt niet weten en daarom het antwoord bij God moeten zoeken. Hierom zetten mensen hun eigen tradities op – hun eigen ideeën van de wet – in plaats van God te bidden met een hart dat vrij is van afgoderij.

Het is absoluut waar dat God niet kan liegen. Maar God zegt dat als mensen een leugen willen geloven God ze zal geven wat ze willen. Hij zal ze antwoorden naar de afgoden in hun hart. Als ze de afgod van hun hart willen aanbidden – hun eigen ideeën vasthoudend en van God verlangend dat Hij deze ideeën als waarheid bestempelt – dan zal Hij hen het antwoord geven dat hun eigen afgod hen zou geven. Omdat de Kerk zo vol is van de tradities van mensen is Ezechiëls openbaring misschien moeilijk te begrijpen. Maar deze uitspraak kwam van het Hemelse Gerechtshof.

ISRAEL VROEG OM VLEES EN KREEG HET

Zoals eerder gezegd was er geen specifieke wet in Mozes’ dagen die duidelijk maakte wat God zou doen als iemand iets aan Hem vroeg terwijl hij een afgod in zijn hart had. Niettemin zien we in Mozes’ dagen al wel een vergelijkbare situatie in Numeri 11 wanneer het volk vlees begeerde in plaats van het manna dat God hen gegeven had. Numeri 11:12–34,

18 En tegen het volk moet je zeggen: “Zorg ervoor dat u morgen rein bent, dan krijgt u vlees te eten. U hebt immers bij de HEER geklaagd dat u geen vlees hebt en dat u het in Egypte zo goed had? Welnu, de HEER zal u vlees geven – en vlees eten zult u! 19 Niet zomaar één dag, niet twee dagen, niet vijf of tien of twintig dagen, 20 maar een volle maand, tot het u de neus uit komt en u er misselijk van wordt… 33 Maar ze hadden het vlees nog niet fijngekauwd of de HEER ontstak in woede tegen het volk en bracht het een grote slag toe. 34 Die plaats kreeg de naam Kibrot-Hattaäwa (de graven van de lust), naar het onverzadigbare volk dat daar begraven werd.

Het woord lust hier betekent simpelweg BEGEREN. Het volk verlangde vlees te eten. Hun verlangen om vlees te eten was gebaseerd op hun geestelijke verlangen om hun eigen weg te gaan, om hun eigen mening te vormen, om hun eigen wetten te maken, om voor zichzelf uit te maken wat zonde en gerechtigheid is. Het is wat het Nieuwe Testament noemt ‘de begeerte van het eigen vlees’. Ze wilden het ware manna, het Woord van God niet. Ze waren niet geïnteresseerd in Zijn wet; ze kwamen naar Mozes met deze vleselijke afgod in hun harten, vlees van God verlangend.

Dit is precies wat de oudsten deden in Ezechiëls tijd toen ze naar hem toe kwamen met een afgodisch hart. Ze vroegen Ezechiël om hun tradities te onderschijven. Ze vroegen om Gods goedkeuring van de tradities waar ze met elkaar van overeengekomen waren dat het de waarheid was. Ze verlangden vlees te eten, dus God gaf hun vlees te eten en bestrafte hen er toen voor dat ze er in geloofden.

In Romeinen 7:7 zegt Paulus,

7… Ik ben me echter pas door de wet bewust geworden van de zonde. Ik zou immers niet weten wat BEGEERTE was als de wet niet zei: ‘Zet uw zinnen niet op wat van een ander is.’

Paulus stelt lust gelijk aan begeerte. Dit zegt ons dat het tiende gebod ons verbied om de werken van het vlees na te volgen – menselijke begeerten onderwerpen zich niet aan God. Dus als Paulus in Romeinen 7:25 eindigt met: “Met mijn verstand onderwerp ik mij aan de wet van God, maar door mijn natuur onderwerp ik mij aan de wet van de zonde,”  refereerde hij specifiek aan het tiende gebod. Onze vleselijke verlangens begeren de dingen van het vlees – de tradities van mensen incluis. De gedachten van de Geest echter dienen de wet van God en stemmen in met Zijn bevelen en gerechtelijke uitspraken.

Het meest aanhoudende probleem waar de christen mee te maken heeft in het leren verstaan van Gods stem is zijn eigen vleselijke begeerte. We moeten leren om Hem te zoeken zonder van te voren voorgestelde tradities, want misschien geeft Hij ons onze bede en geeft Hij ons over aan onze eigen begeerten. En die zullen ons begraven in de graven van de lust. Dit is bedoeld als een expliciete waarschuwing voor ons.

Maar laat me zeggen, voor we er aan denken het proberen Zijn stem te verstaan maar helemaal op te geven, dat als we aan God vragen of Hij de afgoden in ons hart wil verwijderen, Hij dat ook zal doen. Als we maar bereid zijn om al onze verborgen afgoden aan God over te geven zodat Hij ze kan vernietigen, zal Hij ons als Zijn echte zonen en dochters behandelen. Dat wil zeggen, dat Hij ons door ‘berisping’ zal opvoeden (Hebreeën 12:5-7). Iedere keer als Hij een afgod uit ons hart verwijdert, kan dat nogal vervelend zijn en kunnen we ons een beetje voelen als een bestraft kind; maar het zal uiteindelijk, als we groeien in ons geloof en steeds meer toestemmen met Zijn wil en Zijn plan voor ons leven, blijken dat de correctie het zeker waard is geweest.

DE LEUGENGEEST VAN GOD

Een andere ontnuchterende geschiedenis die ons leert hoe God mensen met een afgodisch hart behandelt, vinden we in 1 Koningen 22. In deze geschiedenis is Josafat, de koning van Juda, een bondgenootschap aangegaan met Achab, de koning van Israël. Ze besloten dat het een goede tijd was om Syrië aan te vallen en een aantal Israëlische steden, die Syrië eerder had ingenomen, terug te winnen. Dit leek goed en juist in hun eigen ogen, want God wilde natuurlijk dat alle steden van Israël onbezet zouden zijn. Ze begrepen echter niet dat het niet goed was om die Israëlieten uit de Syrische overheersing te verlossen om ze daarna onder de overheersing van een afgodische koning van Israël te brengen. Overheersing door Syrië was een straf van God voor Israël voor hun zonde en rebellie. 1 Koningen 22:5 en 6 zegt,

En hij voegde eraan toe: ‘Vraag vandaag nog raad aan de HEER.’ De koning van Israël ontbood vierhonderd profeten en vroeg hun: ‘Zal ik tegen Ramot in Gilead ten strijde trekken, of kan ik er beter van afzien?’ ‘Trek op,’ antwoordden ze. ‘De Heer zal u de stad in handen geven.’

De valse profeten zijn die profeten die misschien wel een echte profetische roeping hadden, maar een afgodisch hart hadden. Ze onderwierpen zich aan mensen en niet aan God. Ze wisten wel beter dan iets anders te profeteren dan wat de koning wilde horen. Ze waren daarom profeten van de koning en niet van God. Of misschien onderwierpen ze zich aan de religieuze leiders van die tijd en waren ze ‘kerkelijke’ profeten, maar niet Gods profeten. Hoe het ook zij, de Bijbel noemt hen valse profeten – niet per se omdat ze verkeerd profeteerden, maar omdat ze dubbelhartig naar God waren en zich niet aan Hem onderwierpen boven alles en iedereen. Onthoud dat zelfs Wielema, de klassieke valse profeet van Numeri 22-24, geen onware dingen profeteerde. Hij was alleen een valse profeet omdat hij afgoden in zijn hart had – geld en macht – die hij belangrijker vond dan de wil van God.

Josafat was een oprechte koning wiens hart op God gericht was, maar door het bondgenootschap met koning Achab van Israël vond hij het moeilijk en tegenstrijdig om zowel Achab als God te behagen. Toen de valse profeten goede dingen over de aanstaande strijd profeteerden, voelde Josafat zich niet op zijn gemak en voelde hij aan dat er iets niet klopte. Dus vroeg hij om een profeet van God. Dit is waarom Micha geroepen werd:

7 Maar Josafat vroeg: ‘Is hier niet nog een profeet van de HEER die wij kunnen raadplegen?’ 8 De koning van Israël antwoordde: ‘Er is nog wel iemand die de HEER voor ons zou kunnen raadplegen. Maar ik heb een hekel aan hem. Hij heeft nog nooit iets goeds over mij geprofeteerd, alleen maar onheil. Dat is Micha, de zoon van Jimla.’ ‘Zegt u dat toch niet!’ zei Josafat. 9 De koning van Israël liet een hofdienaar komen die hij opdroeg om snel Micha, de zoon van Jimla, te gaan halen. 10 De koning van Israël en de koning van Juda, Josafat, zaten ieder in hun staatsiegewaad op een troon op de dorsvloer voor de stadspoort van Samaria (de hoofdstad van het noordelijke huis van Israël), in gezelschap van de in vervoering geraakte profeten. 11 Sidkia, de zoon van Kenaäna, had twee ijzeren horens gemaakt en zei: ‘Dit zegt de HEER: Met deze horens zult u de Arameeërs neerslaan, tot u ze allemaal verslagen hebt.’ 12 Ook de andere profeten voorspelden dergelijke dingen. ‘Trek op tegen Ramot in Gilead,’ zeiden ze. ‘Uw veldtocht zal slagen en de HEER (Jahweh) zal u de stad in handen geven.’ 13 De bode die Micha was gaan halen, zei tegen hem: ‘Luister, alle profeten verzekeren de koning eensgezind dat de strijd goed zal aflopen. Mogen uw woorden even gunstig zijn als die van hen.’ 14 Maar Micha zei: ‘Zo waar de HEER leeft, ik zeg alleen wat de HEER mij in de mond legt.’ 15 Hij ging naar de koning toe, die hem vroeg: ‘Micha, zullen wij tegen Ramot in Gilead ten strijde trekken, of kunnen we er beter van afzien?’ ‘Trek op,’ antwoordde Micha. ‘Uw veldtocht zal slagen en de HEER zal u de stad in handen geven.’

Let erop dat Micha de boodschapper beloofde om alleen dat te zeggen wat God wilde dat hij zou zeggen. Vervolgens vertelt hij de koning precies hetzelfde wat de valse profeten eerder ook geprofeteerd hadden. Josafat had gelijk door dat er iets niet klopte. En zelfs koning Achab wist dat er iets verkeerd was, want Micha had nog nooit hetzelfde als de valse profeten geprofeteerd.

16 Hierop zei de koning: ‘Hoe vaak heb ik u niet bezworen om in de naam van de HEER niets dan de waarheid tegen mij te spreken?’

Wanneer iemand BEZWOREN wordt om de waarheid te vertellen betekend dit dat iemand voor God de gehele waarheid en niets dan de waarheid moet vertellen. Het Hebreeuwse woord is shaba, wat een eed betekent. Beer-sheba bijvoorbeeld betekent “de put van de eed”. Dus, koning Achab vertelde Micha dat hij onder ede stond voor God en de waarheid moest spreken in de hemelse rechtbank. En als ik een extra voorbeeld mag toevoegen voor uw studie, dit zei de hogepriester ook tegen Jezus in Matteüs 26:63. Dit dwong Jezus om de waarheid te spreken over wie Hij was. Het Griekse woord voor ‘bezweren’ in dit vers is exorkizo, wat ‘een eed uitvaardigen’ betekent.

En dus, door het bezweren van Micha, beriep Achab zich op Gods hooggerechtshof.

17 Toen zei Micha: ‘Ik zag Israël verspreid over de berghellingen, als een kudde schapen die geen herder heeft. De HEER zei: “Ze hebben geen aanvoerder, laat ieder in vrede naar huis terugkeren.”

Wacht even! Had het volk niet twee koningen: een in Jeruzalem en een in Samaria? Wat betekent dan ‘die geen herder hebben’? Het volk had geen goede herder of meester, één die zou regeren volgens Gods wet als uitdrukking van God zelf. Alles wat ze hadden waren koningen zoals van de volken rondom hen die onderdrukkers waren, regerend volgens de tradities van mensen. Achab zelf regeerde volgens de wetten van zijn vader Omri (Micha 6:16).

18 De koning van Israël zei tegen Josafat: ‘Heb ik het u niet gezegd: hij profeteert nooit iets goeds over mij, alleen maar onheil!’ 19 Micha zei: ‘Luister naar wat de HEER te zeggen heeft. Ik zag de HEER op zijn troon zitten, en aan weerszijden van hem stonden alle hemelse machten opgesteld. 20 De HEER vroeg: “Wie gaat Achab overhalen om tegen Ramot in Gilead ten strijde te trekken, zijn ondergang tegemoet?” De een zei dit en de ander dat, 21 en ten slotte trad een van de geesten op de HEER toe en zei: “Ik zal hem overhalen.” “Hoe wil je dat doen?” vroeg de HEER. 22 “Ik zal naar hem toe gaan en leugens spreken door de mond van al zijn profeten,” zei de geest. “Doe dat,” zei de HEER. “Het zal je beslist lukken.” 23 Welnu, zo heeft de HEER in de mond van al deze profeten van u leugens gelegd. Hij heeft het juist slecht met u voor.’

Micha’s visioen geeft ons een goede indruk van de realiteit. De profeten van Achab hadden een vooringenomen idee voor ze naar God gingen om Hem raad te vragen. Zij verlangden de eer, de macht en de financiële support van koning Achab en ze wisten dat ze, om dat te behouden, goede dingen voor de strijd moesten profeteren. Ik twijfel er niet aan dat deze profeten echt geloofden dat ze een woord van God hadden ontvangen. Maar door Micha’s visioen zie ik ook dat God hen antwoordde naar de afgoden in hun hart.

Ze gooiden Micha in de gevangenis totdat ze konden bewijzen dat hij ongelijk had. Na het winnen van de strijd tegen Syrië kon Micha gestenigd worden als een valse profeet. Ik vind het moeilijk om te geloven dat Josafat met Achab mee de strijd inging, maar hij deed het (1 Koningen 22:29). Uiteindelijk was het Josafat die een profeet van God wilde horen. Het is droevig dat hij zo door Achab beïnvloed was dat hij overtuigd was dat Micha ongelijk had. Het kan ten slotte toch niet zo zijn dat alle 400 profeten het verkeerd hadden!

Ik vraag me vaak af of deze 400-staat-tot-1 verhouding misschien een profetische verhouding is die vandaag nog steeds geldt. Hoeveel profeten van vandaag hebben nog nooit echt afgerekend met de afgoden in hun hart? Hoeveel van hen zijn ‘kerk’-profeten en hoeveel van hen zijn Gods profeten? Wanneer we een enquête zouden houden waarin we hen zouden vragen of ze ‘kerk’-profeten of Gods profeten zijn, hoeveel van hen zouden dan het verschil weten? Zouden ze het verschil weten tussen het zich onderwerpen aan hun kerk of aan God?

Koning Achab werd in de strijd tegen Syrië gedood, ondanks zijn pogingen om zich te vermommen. Volgens Josephus overtuigde Achab Josafat er van dat hij zijn kleding aan moest trekken, want de Syrische koning had bevolen niemand anders dan koning Achab te doden. Het blijkt dat Achab Josafat op deze manier bedroog, want de truc werkte bijna. Maar toen de Syriërs koning Josafat bijna hadden ingesloten, ontdekten ze dat het Achab niet was en dus vervolgden ze hem niet meer (1 Koningen 22:33). Het was meer ‘bij geval’ dat ‘een soldaat zijn boog spande en de nietsvermoedende koning van Israël trof tussen de schubben van zijn pantser’ (1 Koningen 22:34). Achab stierf bij zonsondergang.

Josephus vertelt ons wie koning Achab doodde. In Antiguities of the Jews VIII, xv, 5, staat,

“En toen ze Achab zochten om hem te doden maar hem niet konden vinden, was daar een jonge edelman die bij koning Benhadad hoorde, wiens naam was Naäman; hij spande zijn boog tegen de vijand en verwondde de koning door zijn borstplaat, in zijn longen.”

Koning Achab werd gedood en Syrië won de strijd, waardoor de gevangen Israëlieten in gevangenschap bleven. Onder deze gevangenen was een jong meisje die een dienstmeisje van Naämans vrouw was. Een paar jaar later werd Naäman melaats en het jonge dienstmeisje was er zeer bedroefd over. In 2 Koningen 5:3 zegt ze,

3…  ‘Ach, kon mijn meester maar eens naar de profeet in Samaria gaan, die zou hem wel genezen.’

Dus ging Naäman, de Syrische kapitein die Achab gedood had, naar Israël naar Elisa om van zijn melaatsheid gereinigd te worden. Naäman was blijkbaar een goede man voor zijn kleine gevangene omdat ze zo bezorgd was voor zijn gezondheid. God in Zijn goedheid leerde hem toen ook een lesje in nederigheid. Eerst doordat hij moest luisteren naar een klein meisje en vervolgens doordat hij de wet van de reiniging van de melaatsen, beschreven in Leviticus 14:1-7, moest ondergaan in de rivier de Jordaan.

Hoewel Naäman het zich niet realiseerde begon hij te leren Gods stem te verstaan. Hij hoorde Gods stem door een klein Israëlitisch meisje die in God geloofde en bezorgd was over haar meester. Net zoals de profeet Elia had Naäman begonnen te leren dat de stem van God niet in een sterke wervelwind of een groot vuur gevonden wordt, maar in een stille (onhoorbare) zachte stem die de meeste mensen zouden afdoen als niets. Het was een zachte stem, het suizen van een zachte stilte, zoals de Septuaginta (Griekse) vertaling het vertaalt. Die stem is als het geluid van een briesje, want je ziet het niet, maar je weet dat het er is door de gevolgen.

Velen vandaag verwachten Gods stem te horen in grote bliksemschichten of in de grote vuurzee van het oordeel. Ze denken dat, omdat God almachtig is, Hij zeker zal spreken door een machtige, donderende stem. Soms doet Hij dat, maar dat zijn unieke manifestaties die enkel onder unieke omstandigheden voorkomen. Het meest spreekt God tot gewone mensen door een innerlijke stem zonder hoorbaar geluid. Vaak is het een simpel weten. Andere keren komt het uit de meest ongewone hoek, misschien zelfs van niet-christenen – zelfs van hen die ons haten.

God probeert niet de aandacht van mensen te trekken door als vuur op de berg neer te komen. Hij doet deze overduidelijke dingen slechts in zeldzame gevallen. Waarom? Omdat zulke opmerkelijke en buitengewone manifestaties niet per se geloof uitwerken bij mensen. Het vuur op de berg Sinai in Mozes’ dagen werkte helemaal geen geloof uit in de Israëlieten. Het maakte hen alleen maar bang. Geloof wordt voornamelijk gewerkt in mensen die leren te horen naar de zachte, stille stem die van onze geest komt waar God woont.

Dit is de les van Naäman en het is het begin van onze eigen reiniging van de melaatsheid die we allemaal van Adam hebben geërfd – sterfelijkheid. Alleen wanneer we geleid worden door de Geest van God in onze eigen geest zullen we in het Beloofde Land komen.

KONING SAUL EN DE HONGERSNOOD VAN HET WOORD

In ons boek ‘The Wheat and Asses of Pentecost’ legden we uit waarom Saul een Pinksterentype is. 1 Samuel 12:17 zegt dat hij gekroond werd op de dag van de tarweoogst, oftewel Pinksteren, en dat hij 40 jaar regeerde. Daarom was Saul een Oudtestamentisch type van de Kerk onder de bediening van Pinksteren gedurende de 40 Jubeljaarcycli van 33 tot 1993 n.Chr. We zitten nu in een na-Pinkstertijdperk in een overgangsperiode naar het tijdperk van het Loofhuttenfeest.

De geschiedenis van de Kerk gedurende deze 40 Jubeljaarcycli is voorafschaduwt door de geschiedenis van koning Saul. Eigenlijk kunnen we de Kerkgeschiedenis niet echt begrijpen als we het niet zien in het licht van Sauls leven en zijn verhouding tot David (de overwinnaar). Saul was de beste in het land en de meest gekwalificeerde om koning te zijn (1 Samuel 9:2). Maar hij was slechts een uitdrukking van het hart van het volk. Het volk wilde een koning net zoals de andere volken (1 Samuel 8:5); en dus gaf God hen wat ze wilden, net zoals Hij Israël in de woestijn vlees had gegeven toen ze er om vroegen. Het volk begreep niet dat God ons vaak oordeelt door ons te geven wat we vragen. Dit omvat ook het geven van een ‘vleselijke’ profetie waar we om zouden kunnen vragen.

Zoals we in hoofdstuk 1 al kort aanhaalden ontzegde de kerk de gewone mensen langzaam maar zeker het recht om zelf God te horen door er een wet van te maken dat de mensen het woord van God moesten horen via de priesters en de paus. Dit is een van de eerste dingen die we leren van de Bijbelse geschiedenis van de regering van koning Saul. In 1 Samuel 14 was Israël in strijd met de Filistijnen. In deze geschiedenis is Jonatan een beeld van iemand die een Overwinnaar wil zijn in het tijdperk van Pinksteren. Jonatan en zijn wapendrager versloegen de Filistijnen in de strijd en de Israëlieten moesten rennen om überhaupt nog iets te kunnen doen. Dan zegt vers 24 over de strijd,

24 Van de Israëlieten werd die dag het uiterste gevergd, want Saul had de soldaten onder ede bezworen: ‘Vervloekt wie het waagt om vóór de avond iets te eten, voor ik me op mijn vijanden heb gewroken.’ Dus nam niemand ook maar iets te eten… 27 Jonatan had echter niet gehoord dat zijn vader de soldaten een eed had opgelegd. Hij doopte de punt van zijn stok in een honingraat en bracht de honing naar zijn mond. Meteen stonden zijn ogen weer helder 28… ook al hebben we nog zo’n honger.’ 29 ‘M ijn vader stort het land in het ongeluk,’ zei Jonatan. ‘Kijk toch hoe helder mijn ogen weer staan nu ik wat van die honing heb geproefd. 30 Als de soldaten vandaag wel hadden gegeten van de buit die ze op de vijanden hebben veroverd, hadden ze een veel grotere overwinning op de Filistijnen kunnen behalen!’

Jonatan proefde van het land vloeiende van melk en honing en zijn ogen werden verlicht. Hij werd er zeer door gesterkt en overwon meer vlees (‘de Filistijnen’) dan ieder ander. De rest van het volk was bezweken door de honger. Op dezelfde manier legde de Kerk onder de bediening van Pinksteren een vloek op iedereen die probeerde zijn geestelijke voedsel direct van God te verkrijgen zonder de goedkeuring van de priester of de pastoor. Iedere goddelijke openbaring moest een goedkeuring krijgen van de leiders van de Kerk die oordeelden naar de tradities van mensen, in plaats van naar de wet van God, voor het als waarheid bestempeld kon worden.

Dit veroorzaakte een hongersnood wat betreft het horen van Gods woord, en zo kwam Amos’ profetie uit die in Amos 8:11 profeteert,

11 Weet dat de dagen komen – spreekt God, de HEER – dat ik het land zal laten hongeren. Het zal geen honger zijn naar brood of dorst naar water, maar honger naar de woorden van de HEER. 12 Het volk zal zwerven van de ene zee naar de andere, en dwalen van het noorden naar het oosten om de woorden van de HEER te zoeken, maar ze zullen die niet vinden. 13 Sterke jonge vrouwen en mannen zullen op die dag van dorst bezwijken.

De honger naar Gods woord werd veroorzaakt door Sauls vloek – de vloek op het eten tot de dag (Pinkstertijdperk) voorbij was. Dit veroorzaakte zo’n enorme honger bij het volk dat, toen ze uiteindelijk mochten, ze onrein voedsel aten. 1 Samuel 14:32 zegt,

31… De soldaten, volkomen uitgeput, 32 stortten zich op de buit. Ze grepen geiten, schapen, koeien en kalveren, slachtten die zomaar op de grond en aten ervan terwijl het bloed er nog in zat. 33 Men vertelde Saul dat de soldaten tegen de HEER zondigden door vlees te eten waar nog bloed in zat. ‘Het is verkeerd wat jullie doen!’ zei Saul. ‘Rol onmiddellijk een grote steen hierheen.

Vanwege de honger naar Gods woord reizen christenen vaak lange afstanden om bijeenkomsten bij te wonen en de woorden van gerenommeerde profeten te horen. Dit toont slechts de enorme honger aan onder zowel christenen als niet-christenen. Het probleem is dat door hun onkunde van het Woord ze niet weten hoe ze rein en onrein voedsel moeten onderscheiden. Te vaak accepteert men alles wat van de kansel gesproken wordt zonder te weten hoe dit onderscheiden moet worden. De voedselwetten in Leviticus 11 zijn de sleutels tot het onderscheiden van rein en onrein voedsel wat van de kansel afgesproken wordt.

Saul nam hier geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Hij beschuldigde het volk simpelweg van het overtreden van Gods wet terwijl hij er niets om gaf dat hij hen zelf aangezet had tot zondigen door zijn tradities. Saul besloot toen om de strijd tegen de Filistijnen de volgende dag te vervolgen – maar deze keer liet hij het volk toe om te eten tijdens de strijd. Hij bouwde een altaar voor God en kreeg een openbaring dat hij de volgende dag ten strijde moest trekken. Saul begon te leren hoe hij God om dingen moest vragen, maar rekende niet eerst af met de afgoderij in zijn hart. Naar mijn idee was het daarom niet zo moeilijk om zo’n openbaring van God te krijgen.

Maar toen stapte er een priester naar voren die zei: ”Laten we ons eerst tot God wenden.” (1 Samuel 14:36). Saul stemde toe, ‘Saul raadpleegde God en vroeg’ (14:37). Maar deze keer kreeg hij geen antwoord van God. Saul raakte gefrustreerd toen God geen antwoord gaf, maar hij begreep nog steeds niet dat het euvel in zijn eigen hart lag.

38 Toen zei Saul: ‘Laat alle aanvoerders aantreden en laten we uitzoeken wat voor zonde vandaag is begaan. 39 Zo waar de HEER leeft, de redder van Israël, al is mijn eigen zoon Jonatan de schuldige, sterven zal hij!’ Maar niemand gaf antwoord.

Toen wierpen ze het lot met de Urim en de Thummim van de borstplaat van de hogepriester, zoals hun gebruik was, om te zien wie er verantwoordelijk was. Het lot viel op Jonathan.

43 ‘Zeg op, wat heb je gedaan?’ vroeg Saul. Jonatan vertelde dat hij inderdaad met de punt van zijn stok wat honing had geproefd en zei: ‘Ik ben bereid te sterven.’ 44 ‘En sterven zul je, Jonatan!’ riep Saul uit. ‘God is mijn getuige!’

Gelukkig voor hem echter, liet het volk Saul niet toe om zijn zoon te doden. Evenzo zien we in dit verhaal de manifestatie van het hart van de Kerk in het Pinkstertijdperk, want de Kerk weigerde ook Gods stem te verstaan en zocht macht en weelde als de afgod van zijn hart. De algemene Kerk heeft zijn eigen tradities gevolgd – de dogmatische leerstellingen die opgesteld zijn door hun grootste doctors in de theologie – in plaats van Gods wet en de uitspraken van de rechtbank van de Almachtige.

Nog erger, de leiders van de Kerk hebben heel vaak Gods woord van het volk vandaan gehouden en een vloek gelegd op iedereen die zelf Gods stem wilde verstaan. In vroeger eeuwen zouden ze de mensen zelfs martelen en doden vanwege ‘ketterij’. Dit werd allemaal gedaan in naam van de god Eenheid in de Kerk. Ze rechtvaardigden zelfs het verbranden van vrouwen en kinderen op de brandstapel op grond van het feit dat die toch snel voor altijd in de hel zouden branden – dus voerden ze alleen Gods oordelen maar uit. In al deze dingen vervulden ze de profetieën in de geschiedenis van koning Saul.

DE BOZE GEEST VAN GOD KWELT SAUL

In het achttiende regeringsjaar van koning Saul, toen David een jongen van ongeveer 8 jaar oud was, droeg God Samuel op om naar Bethlehem te gaan om daar een van de zoons van Isaï tot de volgende koning te zalven. Daar vond de profeet David en zalfde hem. We lezen in 1 Samuel 16:13-16,

13 Samuel nam de hoorn met olie en zalfde hem te midden van zijn broers. Van toen af aan was David doordrongen van de geest van de HEER. Daarna vertrok Samuel weer naar Rama. 14 De geest van de HEER had Saul verlaten; in plaats daarvan stuurde de HEER hem een kwade geest, die hem kwelde. 15 Zijn hovelingen zeiden tegen hem: ‘Het is duidelijk dat u door een kwade geest wordt gekweld. 16 U hebt maar te bevelen, heer, en uw dienaren staan klaar om iemand voor u te zoeken die lier kan spelen. Hij kan dan muziek voor u maken wanneer u door de kwade geest van God wordt bezocht; dat zal u goeddoen.’

Hier vinden we de eerste vermelding van de kwade geest van God die op Saul kwam. Dit was niet slechts de mening van Sauls dienaren. Vers 14 maakt duidelijk dat dit ook echt zo is. Meer dan dat, je zou denken dat als Saul begreep dat dit een kwade geest van God was hij zeker zou bidden om verlossing ervan. Natuurlijk zou hij zich bekeren. Natuurlijk zou hij willen weten waarom deze geest op hem kwam. Maar het was niet Sauls prioriteit om Gods wil te kennen; zijn prioriteit was om Israël te regeren, om zoveel mogelijk dienaren te vergaren van wie hij het bezit af kon nemen door middel van belastingen (tienden), zoals God had gezegd aan het begin (8:11-18).

Dit is dezelfde ‘denominatiegeest’ van vandaag de dag. Het is een armzalige vervanger van de Heilige Geest. Echter, in al deze dingen gaf God Saul simpelweg het vlees dat hij begeerde. Het probleem was dat Saul de Heilige Geest niet kon onderscheiden van ‘de kwade geest van God’. Allebei kwamen ze van God, maar ze stonden op verschillende fundamenten. Het werk van de Heilige Geest is om ons in alle waarheid te leiden; het werk van de kwade geest van God is om ons het vlees te geven wat we begeren. Of, om het met Ezechiëls woorden te zeggen, de kwade geest zal het volk en de profeten dat woord geven dat aansluit bij de afgod in hun hart. Zoals Micha zou zeggen, het was een door God gezonden leugengeest als een oordeel voor het volk die hen zou laten falen.

Het is niet toevallig dat in de geschiedenis van koning Saul de kwade geest van God zeven keer wordt genoemd (1 Samuel 16:14, 15, 16, 23 (2x); 18:10; 19:9). Ik geloof dat dit verband houdt met de zeven gemeenten uit Openbaringen, die profetisch zijn voor de zeven Kerkperiodes in het Pinksterentijdperk. In elk van de zeven Kerken en Kerkperioden heeft de Kerk te kampen gehad met deze kwade geest van God. Deze kwade geest veroorzaakte een zucht naar muziek om Saul te behoeden voor complete waanzin. Is het slechts toeval dat de Kerk vandaag de dag muziek geperfectioneerd heeft en dat God de grootste artiesten in hun midden heeft gezonden? David hield van muziek; maar Saul had het nodig. Gebeurt dit opnieuw?

De kwade geest van God zette Saul er toe aan een speer te pakken en die naar David te gooien. De Heilige Geest handelt zo niet, maar de kwade geest van God wel. Men kan Saul zich bijna horen verontschuldigen op grond van het feit dat David hem probeerde af te zetten wat in strijd was met het feit dat Samuel Saul tot koning had gezalfd. Hoe meer David een goede dienstknecht probeerde te zijn, des te meer werd Saul bang voor en jaloers op hem. Zo is het ook vandaag. Er is niets veranderd.

In 1 Samuel 18:10 vinden we het meest verbazingwekkende en diepzinnige profetische statement in de hele geschiedenis – en misschien wel in de hele Bijbel.

10 En het geschiedde des anderen daags, dat de boze geest Gods over Saul vaardig werd, en hij profeteerde midden in het huis…

Bovenstaand tekstgedeelte is genomen uit de Statenvertaling, want de NBV (en andere gangbare Nederlandse vertalingen) doet totaal geen recht aan deze tekst en laat zelfs weg dat Saul profeteerde onder de macht van de kwade (boze) geest van God. In de Statenvertaling zien we echter Saul wel profeteren onder de macht van de kwade geest van God. Onder deze invloed gooit hij een speer naar David. Het is onwaarschijnlijk dat Saul ooit het onderscheid kon maken tussen de Heilige Geest en de kwade geest van God. In de Kerk van de twintigste eeuw en misschien wel van de laatste 2000 jaar hebben vele geestelijke gaven zich gemanifesteerd. Maar de misschien wel meest belangrijke is achter gebleven – de gave van onderscheiding van geesten (1 Korintiërs 12:10).

De hedendaagse Kerk heeft geen tekort aan wonderen, of het spreken in tongen, of woorden van kennis of wijsheid. Deze kunnen allemaal gevonden worden als men zoekt. Maar de Kerk is zelden in staat geweest om te onderscheiden of de geest die op hen kwam de Heilige Geest was of een geest die het vlees begeerde. Om deze reden heeft de Heilige Geest ons nog niet in alle waarheid geleid, zoals Jezus profeteerde in Johannes 16:13. De ‘denominatiegeest’ denkt wel en claimt wel alle waarheid te bezitten, maar in werkelijkheid is het een kwade geest die zich vermomd heeft als de Heilige Geest, en de mensen weten het verschil niet.

Het verschil zal alleen gezien worden als we ons overgeven aan God en in volle overeenstemming met Hem proberen te komen, in plaats van de lusten van ons eigen vlees te zoeken. Het tiende en laatste gebod is de sleutel tot het geleid worden door de Heilige Geest tot in alle waarheid. God bewaarde hem voor het laatst op Zijn lijst met geboden. Gij zult niet begeren is een oproep om alle verlangens en begeerten van het vlees, die ons verhinderen om Zijn stem te verstaan zoals we zouden moeten, weg te doen.